inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1253 - 1294

poëzie (nr. 2.981):

EENS MEIENS MORGENS VROEG

Eens meiens morgens vroeg
was ik opgestaan,
In een schoon boomgaardekijn
zoud' ik spelen gaan.
Daar vond ik drie jonkvrouwen staan.
d'Ene zong vore, d'ander zong na:
Harba lori fa,
Harba, harba lori fa,
Harba lori fa.

Toen ik verzag dat schone kruid
in de boomgaardekijn,
End' ik verhoorde dat zoete geluid
van de mageden fijn,
Toen verblijdde dat herte mijn
Dat ik moeste zingen na:
Harba lori fa,
Harba, harba lori fa,
Harba lori fa.

Toen groette ik die allerschoonste
die daar onder stond,
Ik liet mijn armen al omme gaan
ter zelfder stond.
Ik woude ze kussen aan hare mond.
Ze sprak: 'laat staan, laat staan'!
Harba lori fa,
Harba, harba lori fa,
Harba lori fa.

Schrijver: Jan van Brabant
Inzender: Han Messie, 1 oktober 2016


Geplaatst in de categorie: adel

4.0 met 18 stemmen aantal keer bekeken 1.006

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)