Een morgen
Nu zijn de tijden rijp, dat zonne perelt 
op elk grasblaadje, en 't uitgespreid gelach 
mijn ogen doopt en mijn gedachten wijdt.
Hoog staan de bomen in de jeugd der wereld 
als heiligen, en heel deze eeuw'ge dag 
is licht en wit, vol suiz'len wijd en zijd; 
ik hoor het sap in al de planten zwellen, 
en hoe, met stille wil, de schepping groeit.
o Wonder Leven, gans opengebloeid 
rond mijn blij hoofd, dat staat in heel uw helle 
wisslend gewentel, levenswil die zijt 
vermeestrend en verreinend steeds uzelf, 
vlam die vernielt, liefde die schept! o welle 
thans uit ons borsten door de vreugd bevrijd 
't hooglied omhoog onzer verwonderingen, 
om 't licht Mirakel van al 't zijn te zingen, 
't Geheim dat ook, in 't diepste van ons zelf, 
óns vlam is, één met ál rythme der dingen.
Thans wilde ik dat mijn lied zich hoog kon bogen 
boven de mensen-rust als een gewelf, 
thans wilde ik dat mijn woorden hemelbogen 
van zaligheid over de wereld spanden.
Niet hij die schroomt in 't twijfelziek geweten, 
maar slechts wie stérk verlangend op kan branden 
en in verscheppende Al-Vreugd zich vergeten, 
zal ik belijden, zegenrijke Bode 
der Kunst die 'k over mijn bloedwarme landen 
soms op te bouwen droom met dees' mijn handen, 
de ogen gekeerd naar de onbekende Goden.
----------------------------------------------
uit: Van Nu en Straks, jrg. 1	(1893)
Inzender: Redactie, 7 juli 2025
Geplaatst in de categorie: natuur

 Geef je reactie op deze inzending:
Geef je reactie op deze inzending: