Zacht branden
Zacht branden van de teedre lenden:
een wiegeling, een wit satijn
aan mijne handen, de gewenden,
die met haar leest verzameld zijn
tot éne slag en in het stuwen
des bloeds niet laten van hun wit.
Die stem, die stameling bij 't huwen:
wie zijt gij? - En het diepst bezit
de tweelingster, haar ogen, weergevonden
in de golven en het nachtstruweel
der haren, stromende ontbonden
op deze schouder en haar prille keel.
Tuin van Eros (1932)
Schrijver: Jan EngelmanInzender: Redactie, 16 mei 2014
Geplaatst in de categorie: liefde