Berusting
Mag mij dan na zo veel treuren
Zo veel zwoegen, zo veel wee,
Niet een uur van rust gebeuren
Op een stille legerstee?
Drijft mij, met gebroken lenden,
Kreupel, ademloos, en krom,
In een kring, die nooit zal enden,
’s Werelds tuimelmolen om?
God! Gij zag mij heel mijn leven
Aan natuur en leedgenoot
Onvermoeid ten beste geven,
Waar uw wijsheid dit gebood.
’k Dreef nooit handel met de gaven
Door uw goedheid mij besteed.
Mocht ik redden, troosten, laven,
Altijd was mijn hart gereed.
’k Zag de last van duizend schouderen
Op mijn zwakke hals gelaân;
In die dwang mijn jeugd verouderen;
In dat leed mijn bloei vergaan.
Niemand, waar mijn lijdend harte
Ooit zijn last in overgoot!
Niemand, die mij in mijn smarte
Troost, verkwikking, bijstand bood!
Doorgeworsteld zijn die plagen!
’k Vond de blijde reê van rust!
’k Dacht het, ja, maar nieuwe vlagen
Slaan mij rugwaarts van de kust.
Daar, daar storten nieuwe baren
Op mijn wrakke steven los!
’k Scheen de haven ingevaren,
En verbrijzel op een rots!
’t Is uw wil, mijn God, ik zwijge!
’k Ben getroost, en zal vergaan.
Zo ik zuchte, zo ik hijge,
’k Roep U niet om redding aan.
Neen, ik leg het hoofd hier neder,
Zie de zeekolk in de mond,
Geef het op aan ’t stormend weder,
En ga in Uw naam te grond.
Inzender: F.C., 19 oktober 2003
Geplaatst in de categorie: religie