MEEUWEN
Gij koninklijk gediert,
dat met uw rode poten
en hermelijnen mantel zwiert
en vaart onder de zon.
Hoe blinkt uw dons, als sneeuw
zo fijn,
hoe is de glans op 't
hermelijn
als van de zonne zelf.
Gij vaart en scheert
onder blauw 't gewelf
en laat de zachte winden gaan,
en doet de blanke vleugels staan
als blaren van 'n bloeme.
Lijk corpulente vrouwtjes gaat
g' op ijsvloer wiegend, wiegend maat,
en oogt al naar uw heertjes
en naar hun bonte veertjes.
De zonne zegent uw gezicht,
de wind wiegt u te dansen:
op 't water, boomen, kaden al!
zie ik u met uw duizendtal
als witte bloemen kransen.
Gij bloemen van de wintertijd,
gij lopers op het water,
'k vergeet der Noorderwind gebijt door uw zangend gesnater.
En 'k zing, m'n meeuwkens,
maatjes zacht,
om de schone vederkens
van u,
om 't zonneke
dat lacht.
Immortellen
Schrijver: Salomon BonnInzender: Redactie, 27 maart 2011
Geplaatst in de categorie: dieren