inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1755 - 1812

poëzie (nr. 2.332):

Herinnering.

O! welk een schone lentenacht!
De maan verlicht zoo zacht het trillend loof der bomen;
Waar bosjes groenen klinkt het lied der nachtegaal;
De koelte doet uit kruid en bloemen wierook stromen.

Hoe veel verschilt dees middernacht
Van al die nachten die we in Noordwijks duinen zagen!
Mijn Overdorp! toen wij, met Pelgrims moed bezield,
De kracht gevoelden zelfs der guurste wintervlagen!

Hoe dikwijls bracht gij op dit uur
Mij van uw gastvrij dorp, uit uwer vrienden woning,
Door 't zware duinzand heen, naar 't eenzaam Zeedorp t'huis,
Natuur onthaalde ons dan op wisling van vertoning.

De kou viel soms ons vreeslijk wrang;
Wij hadden samen, aan de gulle dis gezeten,
Bij 't gloeien van de haard, de oord, het gure weer,
En 't nachtlijk pelgrims reisje, al keuvlende vergeten.

Doch ras verwarmde ons liefde en spoed;
Ik stapte aan uwe arm, vol moeds, en lustig henen,
Met u gerust, het weer mocht goed of stormig zijn,
Al werd ons pad door maan of starrenlicht beschenen.

Wij zworven door het woeste duin,
't Lantarentje in de hand, geleid door zijn geflonker;
Soms blies de wind het lang gezweepte lichtje uit,
En eensklaps stonden wij in het verwarrend donker.

Een kleine vrees beklemde ons dan,
Hoe wij het rechte spoor half tastend zouden vinden;
Doch liefde gaf ons moed, en licht en vrolijkheid,
En bracht ons veilig aan de woning mijner vrinden.

Soms viel de regen klettrend neer,
Het pad was een moeras: de woeste zeewind blaasde
Door 't kronklend duinpad guur en woedend op ons aan,
Terwijl de zee van ver geweldig dondrend raasde.

Soms deed de kou op 't schoon azuur,
Het flonkrend starrenheir met dubble luister gloeien;
Soms scheen de maan zo zacht, op 't grootse duintoneel,
En deed ook in ons hart een tedre kalmte groeien.

De weg was meestal doods en stil;
't Was zeldzaam zelfs dat mens of duin-raaf ons ontmoette;
De lampen waren meest bij al de vissers uit,
De klok sloeg dikwijls één, bij onze laatste groete.

Dan keerdet gij alleen terug;
Na een herhaald ‘Genacht!’ bleef ik nog op u staren;
Al konde ik niets meer zien: ik bad dat 's Hemels zorg
De lievn zwerver mocht behoeden voor gevaren.

Wij zagen hier Natuur al meest,
In statige ernst, maar soms een lachje op haar wezen;
Doch mijnentwege mocht zij blijde of droevig zien,
Ik was voldaan met u en kende zorg noch vrezen.

Geen winternacht was me ooit zo naar,
Of uw gezelschap gaf voor mij hem meerder leven,
Dan al de lentevreugd aan deze schone nacht,
Mij verre van u, in mijne eenzaamheid kan geven.

Schrijver: Elisabeth Maria Post
Inzender: Redactie, 27 februari 2014


Geplaatst in de categorie: vriendschap

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 1.031

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)