't Verdwaalde lam.
De schapen hadden heel de dag
Gegraasd in 't geurig kruid;
Maar bij het scheiden van de zon
Was 't met dat pretje uit;
Al vonden zij 't ook buiten mooi,
Nu moesten zij terug naar kooi.
Doch bij de hoeve weergekeerd,
Daar zag de herder, dat
Eén lammetje aan de troep ontbrak -
Waar 't arme diertje zat? -
‘Pas’ - zei de herder tot de knecht -
‘Op de andren; 'k breng het gauw terecht.’
En haastig liep hij weer terug,
En riep en floot en keek
Dan links, dan rechts in veld en wei,
Langs waterplas en beek,
En toen hij bij het bosje kwam
Vernam hij 't blaten van het lam.
‘Och zit je’ - zei de goede man -
‘Hier in de doornen vast?’
En hij verloste 't kleine dier,
En met die lieve last
In de armen, liep hij meer dan vlug
Weer naar zijn kameraad terug.
En 't schaap, de moeder van het lam,
Kwam blatend naar hem toe;
En 't was als riep het lammetje
Heel zacht: ‘hier ben ik, moè!
‘Mijn hartje klopt zo blij, zo blij!
‘'k Zal nooit meer dwalen van uw zij.’
In 't vrije veld (1885)
Schrijver: Anton L. de RopInzender: Redactie, 21 maart 2017
Geplaatst in de categorie: dieren