inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1825 - 1906

poëzie (nr. 2.996):

Kent gij 't land zo rijk gezegend

Kent gij 't land zo rijk gezegend,
Kent gij 't weergevonden Eden?
Mensen zonder vijgenblâren
Wandlen daar naar de oudste zeden.

Vroeger was 't een warlig Babel
Door het onding: Revolutie,
Ieder school er, ieder huisde er
In 't gebouw der Constitutie!

Ieder mat en ieder paste,
Ieder woog en ieder stutte,
Schudde zelfs d'Aartsvader wakker,
Als hij op zijn vouwstoel dutte;

Dorst hem in zijn soep beknibblen,
Zich het bitse woord vermeten:
‘Gij zit stil, terwijl wij werken,
En wie zit moet niet veel eten.’

Maar de Aartsvader ‘bij Gods gratie’
Sloeg zijn knuppel toen aan stukken,
En begon van desperatie
Haar en baard zich uit te plukken.

O gij krom, verdraaid geslachte,
Die wilt werken, die wilt delven,
Die wilt wroeten, die wilt bouwen,
Niet voor mij, maar voor u zelven!

Broedsels van de revolutie,
Waar 'k van ijze, grijze en gruwe!
Al het uwe is wel het mijne,
Maar het mijne is niet het uwe.

Ik wil soep, zo veel ik luste!
Hoor uws vaders resolutie:
Hij wil dutten, gij zult werken,
En hij sloopt uw Constitutie.

Sinds die ure was er ruste;
Slechts één stem werd meer vernomen,
En die stem verkondde in 't ronde:
‘'t Eden is teruggekomen.’

Maar in 't hart der meeste kindren
Klonk het heimlijk: ‘Och eilacie!
Strafloos is het beurzensnijden
En de meineed “bij Gods gratie!”

De Gids (1922)

Schrijver: Hendrik Jan Schimmel
Inzender: Redactie, 12 november 2016


Geplaatst in de categorie: maatschappij

3.8 met 4 stemmen aantal keer bekeken 418

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)