Wie ziet daar op die vieze bank
Wie zit daar op die vieze bank
In het hoekje van die vunze kroeg
En drinkt er zijn borrels uit en de na
En drinkt er toch - lijkt het wel - nooit genoeg?
Zijn hoed ziet rood - maar roder nog ziet
De punt van zijn neus, de kraag van zijn rok
Glimt smerig, - doch smeriger glans nog glimt
Zijn ogen uit bij iedere slok.
Niet altijd zag die hoed zo rood
Niet altijd was die kraag zo glad.
Ook die neus heeft eenmaal een andere kleur
Ook dat oog eens een andere gloed gehad.
Wat boze geest kwam over die mens
En wierp hem zijn schaduw op het gewaad.
Wat monster uit het diepste der hel
Sloeg hem de klauwen in 't bloeiend gelaat?
Wat monster? Ha! als de lente zo schoon
Was zij die de schande bracht over zijn hoofd,
Als het dons van de zwaan zo blank en zo zacht
Was de hand die voor eeuwig zijn eer heeft geroofd.
Inzender: P.M., 27 oktober 2003
Geplaatst in de categorie: drank