De stad
De stad ligt in de avondgloed:
de torens en de tinnen blinken,
maar 't laag gedaalde zonlicht doet
wat kleurig was in schaduw zinken.
De schemerige wegen zijn
nog vol, en in de nauwe stegen
Ziet men zich in den vale schijn
een vage mensendrom bewegen:
Chinezen met hun onbehaard
gelaat, en rustige Javanen.
en Arabieren, trots-bedaard,
in hun wijdzeilende soutanen.
De bruggen over de rivier
bespannen met haar smalle bogen
het bleke water, waarin hier
en daar iets donkers wordt bewogen.
De vrouwen komen af en aan,
die in de kruiken water halen,
en met een doek gesluierd gaan
als in de Bijbelse verhalen.
De kooplui zitten op de grond
bij lampen, die nu de gezichten
der stille kopers, in het rond
gebukt, beginnen te verlichten.
Een enkele beweging slaat
nog uit de menigte naar voren,
en vlamt in 't rosse licht, en gaat
weer in de menigte verloren,
En vreemder wordt, nu 't avonduur
opnieuw de mensen komt vertroosten,
in 't licht, dat zwicht na 't middagvuur,
de vreemde wereld van het Oosten.
Uit het Oosten in: De Beweging (1908)
Schrijver: Jan PrinsInzender: adm, 26 december 2011
Geplaatst in de categorie: wereld