Welgelegen
’k Noem mijn huis, vol huwlijkszegen,
Kinderliefde en moedermin,
Somtijds lachend: Welgelegen;
Maar die scherts heeft droeve zin.
„Welgelegen? woont gij buiten?
Of is ’t uitzicht dan zo schoon
Op uw stadje, door de ruiten?” –
Neen: doch weet ge wáár ik woon?
Vlak bij ’t kerkhof! Al de doden
Moeten steeds mijn huis voorbij
En verkonden, stille boden:
„Heden ik en morgen gij.”
’t Is wel vrolijk! zelfs bij tijden
Al te vrolijk! veel te druk
Kunnen de ekipages rijden
Langs mijn woning vol geluk.
’k Zucht dan vaak ook: Stille vrinden,
Neem, zo ’t kan, de boodschap mee,
Dat ik graag bij mijn beminden
Nog wat blijven wou in vreê! –
Vlak bij ’t kerkhof, maar twee schreden
En ge zijt er, gauw en goed,
Waar ge lang om heen kunt treden,
Maar toch eindlijk rusten moet.
Vlak bij ’t kerkhof, maar één stapje
En ik sta er aanstonds voor;
Komt mijn tijd voor ’t laatste stapje –
’k Heb geen rijtuig nodig, hoor!
Aaklig, hé, om zo te wonen
Vlak bij ’t kerkhof, bij je graf?...
Maar, mijn lieve, sterke, schonen!
Woont ge er dan veel verder af?
Inzender: Redactie, 26 januari 2017
Geplaatst in de categorie: overlijden