't Geuzenvendel op de Thuismars
Zij kwamen na jaren uit Brabant weerom
Met vliegend vaandel en slaande trom,
En zagen de zon bij het zinken
Op 't duin van hun Vaderland blinken.
Zó rukken zij voort - 't is de zee, die hen trekt -
Maar ginds, waar het gras hun gevallenen dekt,
Is 't, of hun een 'halt!' wordt geboden,
En houden zij rust bij de doden.
'Kom, sla de trommel en steek de trompet!
Maar langzaam en statig, als zij 't een gebed,
En treed met ons vaandel naar voren;
Zij zullen het Prinsenlied horen!'
Zij zongen het, saâm om de heuvel geschaard,
Met de hand aan de hoed, met de hand aan het zwaard,
En plechtig, ver in 't ronde
Klonk 't lied van Aldegonde
Toen sprak nog de hopman een: `Broeders, Goenacht!'
En 't vendel trok voort; aan de kim, als een wacht,
Verhieven Hollands duinen
In 't avondrood hun kruinen.
XL Gedichten 1882
Schrijver: Frederik HemkesInzender: G.H., 25 oktober 2003
Geplaatst in de categorie: muziek
er schijnt ook een gezongen versie (mannenkoor) te zijn, die ik helaas niet ken.