DE VRIENDINNEN III
Afscheid
Zuster, zie, wij zijn te zeer gelijkend;
Nooit zullen wij zalig zijn: een paar -
Hoe ’t geluk, vermeerdring te bereiken,
Altijd zelf ontmoetend in elkaar.
Voel hoe zuiver wij zijn evenhogen,
’t Tederst van mijn borst jou treft en streelt.
Onze nadering komt toebewogen
Geen gestalte, steeds een spiegelbeeld.
Voel, hoe ’t steeds bevestigd vergelijken
Onzer leden reeds tot waanzin stijgt;
Wij, die éénvoud wilden, moeten wijken
Voor iets in ons, dat naar scheiding hijgt,
En dat, ingetogen, zich vergroot
Over liefde, en dat ons zal doen haten.
Ga, geloof niet dat ik je verstoot,
Want uit welk verenen? Wij verlaten,
Of wij niet uit maagdlijkheid ontwaakt,
Rein voor elk begin zijn, ongeschonden.
Die volledig, tot de haarwrong naakt,
Elkaar vonden, eenzaam in haar zonde,
Kunnen wij eer niet bij elkander komen
Dan verwijderd en vervreemd voorgoed;
Dàn, vernederd en met macht genomen,
Ons ontrukkend, wadende door ’t bloed
Onzer vele ineengevloeide dromen,
Door een verte die te felle gloed
Dooft, wordt onze omhelzing ééns volkomen.
Archipel IV (1923)
Schrijver: Jan Jacob SlauerhoffInzender: adm, 12 juni 2006
Geplaatst in de categorie: vrouwen