De Anjelier
In een potje voor de ruiten
Kweekt een knaap een anjelier;
Stengels stijgen, knoppen spruiten,
't Bloemke staat in volle zwier.
't Bloemke houdt hem vele dagen
Aan zijn geur en kleur geboeid;
Daar alleen kan 't hem behagen,
Waar zijn anjelier hem bloeit.
Doch eens valt door de open schijven
's Knapen oog op 't wijd verschiet:
Dat, ten berg op, lauwers drijven
Heeft zijn blik al dra bespied.
En hij wil een tak bezitten
Uit het verre lauwerbos,
Wil een lauwertak bezitten
Bij een angelierentros.
En hij snelt en hijgt er henen,
Komt met moeite tot de top;
Plukken mag hij en verenen,
Lauwers groeien er volop.
Rijk beladen keert hij weder,
Waar zijn eerste liefde gloeid'.
Bloem en stengel liggen neder,
De anjelier is gans verschroeid.
Gedichten (1850)
Schrijver: Johan Michiel DautzenbergInzender: Redactie, 4 juni 2011
Geplaatst in de categorie: moraal