inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1884 - 1958

poëzie (nr. 2.938):

Hymne aan de stilte

I

Weer, stijgend door de koele nacht
De bergen op ter eenzaamheid,
Omgordt mij de geheime macht
Die mij tot Uw gemeenschap wijdt;
Der mensen woningen ontvlucht
En hunner woorden vreemd gerucht,
Ver van hun liefde en hunne haat
Tot Ú mijn hoog vertrek en toeverlaat.

II

Van ijdel minnen en de waan
Der roembegeergen zijt Ge vrij;
Noch leert Ge in de wegen gaan
Waart 't Hart der Harten de waardij
Niet kent van 't Zelf, bedeesd en vreemd
Maar om 't bezit van andren teemt,
Waar handen grijpen naar 't gemis
Des harten, van zich zelve ongewis.

III

De lach der lippen zal vergaan
Verdoven eens der ogen gloed;
En hoe zou 't woord van trouw bestaan
Tenzij-dan dat het Ú gemoet
O Stilte, die in Leed en Strijd
Uit 't aardse onze harten wijdt
En voert ons zwijgend naar het land
Waar 't onverganklijke het wijken bant.

IV

Zo kom -: mijn enige begeert
Is schoon te zijn en rein van hart;
O red mij, want mijn ziel verteert
Van Uwe weedom en de smart
Om dwaling als een-elk belaagt
Die door der mensen volte draagt
Wat hunne harten niet bekoort:
Het zuiver goud, dat u alleen behoort.

V

Vergeef mij, zo ik, diep verblind,
Eens Uw eburne schoonheid schond;
Sinds zwierf ik rusteloos gezind
De wereld door, tot ik hervond
Mijzelf in U, aanbad en zei:
O Smetteloze leid Gij mij
En sterk mij, wonend waar ik woon,
Uw knecht, Uw vriend, Uw veelgeliefde zoon!

De Beweging, jrg 2 (1906)

Schrijver: Geerten Gossaert
Inzender: Redactie, 1 juni 2016


Geplaatst in de categorie: moraal

4.0 met 2 stemmen aantal keer bekeken 671

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)