Laat me, vijver, waar ge ontwaakt
Laat me, vijver, waar ge ontwaakt,
- daar, ten dagerade aan 't rozen,
naar uw nacht de morgen naakt, -
laat mijn aanzicht, week en naakt,
eigen bleekheid tegen blozen.
o, 't En is een scheemlen maar;
maar, in 't stijgend morgen-scheemlen,
zie 'k ten vijver, minder klaar
maar te dieper naar ik staar,
schoonre hemel dan ten heemle...
- Nog van nachtlijk aarzlen bleek,
maar gerézen uit de nachten;
blozend naar 'k me schóner bleek,
- vóor de glore om zelf-betrachten:
laat me staren thans, gedachte,
waar ten vijver, naakt en week,
diepre schoonheids-weelden wachten...
II De gloeiende asch (Boschvoorde 1907 - 1908)
Schrijver: Karel van de WoestijneInzender: Redactie, 23 mei 2018
Geplaatst in de categorie: individu