Schemersproke
Nu weet ik waar de schemering woont...
Ik dacht dat haar huis in de stilte stond
En daar ik heel geren haar huizeken vond
Vertraagde ik bij wijlen m'n stap langs 'n huis
Gebouwd in gebeden van sparrengesuis
Maar achter gordijnekens bloemig en blank
Vernam ik geschater en joelende klank
Zodat ik, dom kind, bij mezelve verzon
Dat schemering dáár niet wonen kon
Nú weet ik waar schemering woont....
Ik dacht dat ze ginds in de struiken sliep
En 's avonds héél zwakke mensen riep
En zaaide in de ziel, waar onkruid gedijt
De zaden van twijfel en zelfverwijt
Tòch had ik haar lief en vóór elke nacht
Heb ik haar trouw aan m'n venster gewacht
Tot ik in het heilige der avonden las
Dat schemering niet uit den boze was.
Nù weet ik waar de schemering woont...
Daar bloeit aan m'n venster
In purperen kleed
'N blom die van name
"De Nachtschone" heet
Ik peinsde dat zij 't me vertellen wel kon
Omdat zij bij deemster te bloeien begon
Maar nachtschone zweeg met het geheim van haar land
Toen ben ik gaan zingen, zó van zachte trant...
Tot ze droomde luidop en ik het wonder vernam
Dat schemering niet uit de hemel kwam
Nù weet ik waar de schemering woont:
Die avond toen ik niet rusten wou
Vóór ik wist vanwaar ze komen zou
Vóór 'k wist waarom ik zozeer van haar hield
Waarom ze de kwaden en de goeden bezielt
Toen zag ik door mijn tranen heen,
Dat schemering woonde bij iedereen
Ik zag ze kruipen uit ieders hart...
En langzaam werd de wereld zwart. -
Inzender: Redactie, 30 augustus 2020
Geplaatst in de categorie: filosofie