Mijn lief is al mijn vreugd.
Och Leliana! al mijn goed,
Die mijn hartje branden doet,
Door uw lonkjes,
Vol van vonkjes,
Vonkjes die van 't lodder oog
Kwetsen, als pijltjes van een boog.
Schone, waar schuil je hier in 't groen?
'k Moet mij laven met een zoen,
Voor de tipjes,
Van uw lipjes,
Lipjes die, als rozeblaân,
Zijn met een zoete dauw belaân.
't Rijzend zonnetje gaat mij voor,
Wenkt mijn lonkjes, om zijn spoor
Na te reppen,
En te leppen,
't Vochtje van uw mondje zoet,
Als hij 't van zijn Laura doet.
Nu dan mijn waarde, sla geluid,
Steek uw hooft ten groenten uit;
Met dit wachten,
Mijn gedachten
Raken in een diep gepeins;
Leliënhalsje, dat 's niet reins.
Of hebt gij uit boerterij
Voorgenomen, datje mij
Wat zou kwellen,
En eens stellen,
In een vuur van ongeduld?
'k Zweer, dat je 't mij betalen zult.
Als ik je nu maar vinden kan,
Prille Nimf, zo moet j' er an;
Honderd kusjes
Zijn mijn lusjes
Niet genoegzaam tot een wraak:
't Geldt dan uw halsje, mond, en kaak.
-----------------------------------------
uit: 'Duytsche Lier' (1671)
Inzender: Redactie, 24 mei 2024
Geplaatst in de categorie: actualiteit