EEN TELEFOON-LIEDJE VAN ZEBEDEUS
Het zijn de snaren,
Die door de ruimte varen;
Een uitgespannen schaal
Van stijve paal tot paal.
Die snerpen en die fluiten
Door 't nachtelijke buiten
En gonzen in de wind,
Gespannen, doof en blind . . .
De snaren zijn 't, de snaren,
Waar langs de stemmen varen
Van velen, doof en blind
En wetend niet de wind.
De wind die aan de snaren,
Die aan 't metalen garen,
Hun nachtlijkheid ontwringt
En voor hen klaagt en zingt.
En voor hen doet vervliegen,
Al 't liegen en bedriegen,
In kerming en gegil,
De harde levenswil.
Het zijn de snaren,
Het blind metalen garen,
Dat tot een harp vereend,
Van schuldeloosheid weent.
Wonderlijke Avonturen III.
Schrijver: Jacobus van LooyInzender: Redactie, 16 september 2016
Geplaatst in de categorie: overig