Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden
Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden
De zonn’ge heuvel, opgaande aardse zon,
Waarom, bolvormig, op de horizon
Zich werelden van wolken samenrijden.
Scheef, aan weerskant, streefde een bloedbeuke-allee,
Doorschijnend rood de apart zichtbare blad’ren:
De gele punt wachtte op het wachtend nad’ren,
Maar, roodgestippeld, bleef niet-af de V.
Jij, stralend voor mijn halfverduisterde ogen,
Ging voor me, rood je vlecht langs het witte kleed:
Donk’re meteoor ik, jij, lichte komeet,
We voelden naar de zon ons heengezogen.
Zwart lag ‘k in geel; jij, triomfant’lijk, stond,
Je gratie gemarkeerd door elegance:
‘K weet nog, hoe ‘k jou zag als protuberance,
En hoe ‘k mezelf een zonnevlekje vond.
Brahman, deel II, pag. 416(1919)
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: Redactie, 31 mei 2023
Geplaatst in de categorie: liefde