Op het schoon zingen van juffer Appelona Pijnbergs
In 't rijzen van de koele dag,
Als ieder nog te slapen lag,
Zat Appelona, die ik zag
- ‘t Zijn mij geen dromen –
In de schaâuw der bomen
En streelde een luit,
Terwijl zij uit
Een heldere boezem zong.
Stil hield de tong,
Die ’t geveert’
Van het hele woud braveert.
Het zingen,
’t Springen,
’t Fluiten,
‘t Tuiten
En ‘t zwieren,
Gieren,
Dat
In de
Linde
Leefde
Zweefde,
Was nu stil en zat
Te luist'ren;
’t Fluist'ren
Van de blaên ging zacht;-
O Goên,
Zo schoon
Een zang!
Haar dwang
Heeft mij verkracht.
geveerte = gevederte, gevogelte
braveert = overtreft
blaên = bladen, bladeren
goên = goden
verkracht = overweldigd
Inzender: Redactie, 20 oktober 2020
Geplaatst in de categorie: muziek