De Lijster
Duizend jaar? Hij had het klooster
vroeg verlaten: op de paden
Lag de dauw: de hyacinten
Hingen blauwgetrost te bung'len
in de scheem'ring tussen 't hakhout,
Leeuw'rikken, die luchte-krekels,
tjirpten hel in hoge hemel:
Web van klank in web van stralen.
Neuriënd liep hij: gonsde een kever
Langs zijn voorhoofd? Ruchtte een haasje
Hem voorbij? - De bodem helde!
Onder hoge bomen ging hij
Waar zijn stappen 't mos verdofte
Tot een watertje aan een weide
Blonk: op hoge stengels vlind'rend
Pinksterbloemen aan de randen.
Stond hij daar te zien, te spieg'len,
Zag het blauw in blauwe vijver?
Hoor! Nabij begon de lijster,
Op een boom wel tussen 't lover,
Zoet en vol, dan teder fluitend,
Tu-tu-tu, eerst hoog, dan lager,
Een toonladder, klaar en zuiver.
Doodstil stond hij, dorst niet roeren,
Zag de hemel en de bloemen,
Hoorde op 't laatst alleen die tonen
Hoe lang stond hij? Duizend jaren.
Aan het klooster, toen hij weerkwam,
Deed een vreemde waker open.
In de boeken van voor eeuwen
Vond - zodra hij in zijn cel trad
Lag en stierf hij - vond de Prior
Bij de naam die hij genoemd had
Jaar en dag - een lentemorgen
Toen hij ging, voor duizend jaren.
Inzender: wil, 18 december 2005
Geplaatst in de categorie: tijd