inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1878- 1929

poëzie (nr. 4.555):

DE DICHTER

Mijn hand, der spâ verzwaard, heeft 't winter-zwijn gekeeld;
de toeë stal geurt zoel en zerp van zwoele vachten;
geschuurd de lome last der laatste zomer-vrachten,
rust thans mijn naarstig hoofd ter moede vinger-eelt.

Geen nijvre zorge meer die zweeg, of zwoegde, of lachte;
geen kommer die mijn dage' in hope of deemoed deelt:
het duister-wijs gelaat der tijde' is stom, dat heelt
na lange dage-taak de waak der lange nachten.

En toch en zoekt mijn oog de slaap, — waar 't leven ront
in dommel, — noch en sterft me de aandacht om de mond,
noch keert mijn hoofd de dromen toe die vroom me wachten.

Want, week 't gewijde jaar van leed en arrebeid:
'k herbruike zonne en zaad, 'k herbreke daad en tijd,
'k herleve, schromend schoon, mijn leve' in u, Gedachte.

HET GEDICHT (1905)

Schrijver: Karel van de Woestijne
Inzender: Redactie, 10 maart 2022


Geplaatst in de categorie: literatuur

3.0 met 10 stemmen aantal keer bekeken 1.735

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)