inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 1.229):

Het borelingske

Zijn tandeloze mond
lacht lieflijk; ongewonnen
zo is het woord hem nog,
en 't weten onbegonnen
van mannelijk verdriet,
van vrouwelijk misbaar:
een kerstekind en is 't,
een borelingske maar.

o Mochte 't, immer voort,
eenparelijk verblijden;
een borelingske zijn,
dat lacht, ten allen tijden,
zo 't nu doet; onbewust,
het muilke rood en rond,
waarom zo lustig lacht
zijn tandeloze mond!

Zijn tandeloze mond
zal, eenmaal, tanden moeten;
't zal woorden spreken; 't zal,
't zoet wichtje, eens, wel ontzoeten;
't zal wakker worden, en,
gewassen, meer als eens,
zijn ogen wassen, naast
de bronnen des geweens.

Laatste verzen (1901)

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: adm, 14 november 2008


Geplaatst in de categorie: kinderen

3.1 met 11 stemmen aantal keer bekeken 2.809

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)