inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1860-1932

poëzie (nr. 5.134):

Eerste zang

Ik droomde 't Leven als een groot, groen Bos,
De vogels zwegen en het loot hing stil,
De beken vloeiden niet, geen windgerucht
Voer door de takken - en het gras boog niet, -
Eenzaam lag ik daar, tussen zwijgend loof,
Het was een bange droom, - want alle dingen
Die ik toch schoon wist, waren mij zo vreemd,
Spoken van schoonheid in vaal schimmenlicht. -
Toen zag ik dalen, in een aureool
Van cirkels blauw en goud, een witte duif,
En met die brak ook 't zon-goud over 't al,
Kwam wind aanruisen, en het woud werd vol
Vogelenstemmen en zacht beekgezang,
Zodat het eenzaam Schoon dier dode dingen,
Opvonkelend in blij en levend licht,
Leefde te saam in 't allerhoogste Schoon.
Gij, Liefste! zijt het sneeuwwit middenpunt
Van mijne wereld, en in U vereend
Worden de stralen van mijn Lichtbestaan.
Gij, liefste! zijt mijn bloeiend akkerland,
Waarover wijd Gods blauwe hemel straalt.
Hóóg spruit het heerlijk-gouden graan, dat zijn
Uw heerlijk-gouden woorden - en daarin
Zie ik de bloeme-sterren hemelblauw,
De blauwe vonken van Gods heil'ge Liefde. -
Stil ga ik 't smalle pad, zon in mijn hart,
Licht is mijn voet, de korenhoofdjes strelen
Mijn blijde wijde handen en ik fluit, -
Hoe is de zon zo licht! mijn Lief zo goed!

Schrijver: Frederik van Eeden
Inzender: Redactie, 31 oktober 2023


Geplaatst in de categorie: liefde

3.0 met 10 stemmen aantal keer bekeken 2.858

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)