HET VADERHUIS
Ginder in de delling
onder 't blaârgeruis
van die hoge beuken,
ligt mijn vaderhuis.
Lang reeds dood is mijn vader,
moeder wordt zo oud,
en de ganse hoeve is
mijner zorg vertrouwd.
Gij, de bloem der meiden,
knap, van leden struis,
wilt gij met mij wonen
in mijn vaderhuis?
Moeder heet u welkom
aan de stille haard;
gans mijn liefde zijt gij,
hare zegen waard.
Ligt de hoeve verre,
van het dorp zo wijd;
strekken rond de velden
eenzaam, wijd en zijd;
'k Voer u met de huifkar
naar de kerk ter mis,
als de klokken luiden
en het zondag is.
'k Leid, bij stille avond,
u ter loverbank,
als de velden slapen
van de meidauw blank.
Als de hoge beuken
stil, met zacht geruis,
rond de gevel wiegen
van mijn vaderhuis.
Inzender: Han Messie, 21 juni 2010
Geplaatst in de categorie: familie