Dropsteen
Bij 't rossig, zwaaiend schijnsel der flambouw,
Welks walmen tranen teelt bij 't krinklend stijgen,
Zie 'k spichtig kegels stijgen, pegels nijgen,
Wier blijde blankheid werd tot wenend grauw.
Het dropt, het dropt, van spits tot spits; aanschouw,
Hoe langzaam droppen door de droppen zijgen,
En vallend leven geven aan het zwijgen,
En worden tot een zuil bevrozen dauw.
Wat daalt, zoekt wat daar rijst, en welhaast zullen
Zij, samengroeiend tot een eeuw'ge zuil,
Elkaar omhelzen, en met schors omhullen.
Zó gaat het morgen in het gister schuil;
Zó kwam Mathilde mijn gemoed vervullen,
En kreeg mijn ganse ziel daarvoor in ruil.
Inzender: Joanan Rutgers, 22 juni 2010
Geplaatst in de categorie: liefde