inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1861 - 1937

poëzie (nr. 4.054):

Mijnwerkers

Zij dalen zwijgend in de don'kre grond,
Met bleke lippen en verflensende ogen,
Vervloekend de hardvochtig-valse logen,
Die hen tot nacht doemt, als de morgenstond
Met nieuwe glansen rijst, en schitt'rend-bont,
Van zuiv're zonneschoonheid overtogen,
Het land lacht in het licht, en uit den hoge
Een zoele vrede nederzijgt in 't rond.

Dan zinken zij in zwarte, kille mijnen,
Gebogen in hun jeugd, half-wezenloos,
Gedwee hun beurt verbeidend bij de schacht.

En bukkend moeten ze in de grond verkwijnen,
In muffe damp — daarboven bloeit de roos! —
Gevaren duldend in hun somb're nacht.

Tonen en tinten (1900)

Schrijver: Edward Koster
Inzender: Redactie, 2 november 2020


Geplaatst in de categorie: werk

4.0 met 6 stemmen aantal keer bekeken 1.141

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)