inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1878- 1929

poëzie (nr. 2.445):

Aan een zeer jong meisje

Ik hadde, o gij die me start, wier ogen zwijgen
als dode vijvers onder loom een lover-dak
dat nooit een blijde pijl van zonne-vreugde brak,
- 'k hadde over uw gestaar mijne ogen willen neigen,
en in de diepte van uw blikken willen zien
het leven dat er leeft, de driften die er dreigen,
en voor wie u bemint wat tederheid misschien

'k Hadde in uw ogen, - meren waar nooit dagen dalen,
maar wondre bloemen soms, en rodere koralen,
en in haar vreemde schoot de schoonste schelpen rijk;
en ook, misschien, voor wie de diepten door mag staren,
dáar, waar de nachten al hun duister broedsel gaêren,
zo voor zijn peilend oog de wâ der drabben wijk',
wit, de paleizen van een teder feeën-rijk; -

zó hadde ik in uw ogen, kind, gij, die, verkoren
van wie het leven leed, een schone waan geleid...
De dagen zijn voorbij; de woorden zijn verloren
gelijk een schone droom vol droeve tederheid...
- Wat staart ge toe me kind? Hoe zijn als dode meren
uw grondloze ogen die uw diepte toe me keren?
Ik zie te diep, helaas, gij die te zúiver zijt.

Verzen van 1899-1914.

Schrijver: Karel van de Woestijne
Inzender: Redactie, 11 augustus 2014


Geplaatst in de categorie: spijt

4.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 509

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)