inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1764 - 1845

poëzie (nr. 2.641):

De verrukking.

Geen grootheid der wereld bekoort mij.
Hoe zinkt gij, ô trotse paleizen,
Wanneer ik, naast Kloë gezeten,
Mijn oog op uw grootheid laat scheemren!
Wanneer op haar zwellende boezem
Mijn rusteloos harte mag kloppen -
ô Vorsten, wat zijn dan uw tronen? -
Daar ginds dwaalt de onlesbare hebzucht;
Verzadeloos hongert zij eeuwig.
De bleekheid bedekt hare wangen,
En de overvloed volgt hare schreden.
De heerszucht, met fonkelende ogen,
Door rustloze driften gefolterd,
Omstuwd van waanzinnige slaven,
Holt blindelings voort om de volken,
De Vorsten en Groten der aarde aan
Zijn ijzeren Rijksstaf te kluistren.

Hoe nietig, hoe klein in mijn ogen! -

Och, Kloë! uw oog wordt veel schoner;
Bekoorlijker worden uw wangen,
Uw boezem wordt blanker dan immer,
Verleidender zijt gij voor mij - als
Mijn oog op de glans van een kroon ziet!
ô Laat het heelal ons vergeten!
Wij minnen, wij minnen mijn Kloë!

Hoe?.... Lacht gij betoverend meisje,
Om dat uw bezit voor mij alles,
En alles, bij u, voor mij niets wordt?
Gij lacht, om die schone verrukking?....
Ik zal die betoovrende roosjes,
Hoe schoon ze op uw kaakjes ook bloeien,
Door zuigende kusjes verbleken,
Die flonkerende oogjes doen kwijnen,

En zo die vermetelheid straffen!
Ik zal ze.... Neen, zegt gij? - Ja zeker!
Mij nu te weerhouden, waar wreedheid,
En kunt gij voor Lykas wel wreed zijn?
Och, laat mij die banden ontstrikken!
Van hier al die schone beletsels!
'k Wil niets dan mijn Kloë omarmen!

- - - - - - - -

K l o ë.

Ach, zinken ook nu nog die tronen,
Mijn Lykas, of klimt hunne waarde?

L y k a s.

Zij zijn mij nog minder dan voormaals!


1786.

Gedichten (1819-1821)

Schrijver: Johannes Kinker
Inzender: Redactie, 10 april 2015


Geplaatst in de categorie: liefde

4.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 566

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)