inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1830-1899

poëzie (nr. 2.789):

Canteclaar

Gekamde koning Canteclaar,
hoe geren zie 'k u komen daar,
gestapt zo edeldrachtig
als Alexander, Attila,
of Karloman zijn wederga;
heel keizerlijk almachtig!

Gij kraait, terwijl ge uw vlerken slaat,
en 't stemgeluid dat henengaat,
uit uwe hals gedreven,
herwekt het slapend mensendom,
het boodschapt hem de dag weerom,
de dag, het licht, en 't leven.

Uw vonkelende oge, uw rode kam,
een laaiend beeld van vier en vlam,
uw zwakke steert, uw sporen,
uwe om end om geglimde borst,
uw strijdbaarheid, uw zegedorst,
uw stem, zo schoon om horen...

wie is er die dat al beschrijft,
die, heel in woord en taal gelijfd,
doet leven u en waken?
Wie is er? Anders geen als gij,
heer Canteclaar, die machtig zij
uw evenbeeld te maken.

Vaart wel dan: ik ontgeef 't mij, en
'k wil weten dat ik verre ben
bij u voortaan ten onderen;
gij hebt, o haan, de prijs behaald,
kraait koning nu, en zegepraalt,
en laat mij zwijgend wonderen!

22/03/1892

De Tijdkrans (Wonnemaand)

Schrijver: Guido Gezelle
Inzender: Redactie, 22 december 2015


Geplaatst in de categorie: dieren

4.0 met 3 stemmen aantal keer bekeken 1.721

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)