PAPEGAAIENDEUNTJEN (1840)
Wat leide ik toch een leven,
Het prinsjen van de buurt!
Mijn stok is bruin gewreven,
Mijn kooi is glad geschuurd,
En ik kan klontjes krijgen,
Voor 't praten en voor 't zwijgen.
Ai! Lorretje
Kaporretje,
Kapoe, kapoe, kapoe,
Houd mij je bekjen toe!
En zou ik mij dan storen
Aan 't smalen van dien knaap,
Die steeds wat nieuws wil horen,
Die me uitscheldt voor een aap,
En mij zo graag zou dwingen,
Een eigen lied te zingen?
Neen, Lorretje
Kaporretje,
Kapoe, kapoe, kapoe,
Is daar te snugger toe!
Ik ken wel mijns gelijken,
Die wand'len over straat,
Die met een degen prijken,
Die zitten in den raad;
Zij kregen 't beste hapjen,
Door krek te doen als Papjen:
Een Lorretje,
Kaporretje,
Kapoe,kapoe,kapoe,
Waar past die al niet toe?
Inzender: V.G., 7 april 2002
Geplaatst in de categorie: dieren