inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1587 - 1679

poëzie (nr. 21):

DE JACHT VAN CUPIDO

In het zoetste van den tijd,
Als Zefyrus Flora vrijt,
Als Febus, met helder stralen,
Taurus snel ging achterhalen,
Kwam Cupido, Venus’ zoon,
’s Morgens tot zijn moeders troon,
Eer Titons bruid, met verlangen,
Vertoont haar bloeiende wangen.
Venus lag in ruste zoet,
Die door Lethe werd gevoed;
Cupido, met heuser spraken,
Onverziens haar deed ontwaken
"Moeder! (riep hij) slaapt gij zacht?
’k Neem oorlof, ik ga ter jacht."
Zij ontsprong, en goedertierig
Schoof op haar gordijntjens sierig:
"Wel (sprak zij), mijn zone waard!
Aanvangt gij uwe dagvaart
Ik wens, uw kracht zo vermeere,
Dat niemand uw pijlen kere;
Keert in tijds tot mijn paleis,
Fortuin bejongstig’ uw reis!"
Fluks heeft zich Cupido waardig
Tot de jacht snel gemaakt vaardig;
Niet, als Adonis, beangst
Om der wilder dieren vangst,
Maar om hemel en aard’ tranig
Zich te maken onderdanig.
Hij streelde zijn haar verguld,
Zijnen koker hij vervuld’
Met zijn pijlen, t’wreed bezuren,
Doch verscheiden van naturen,
Waarmee hij, zonder geschil,
De minnaars pijnt naar zijn wil;
Hij ontsloeg zijn wakkre vlerken,
Om zijn krachten te doen werken;
Eer hij toegemaakt vol jonst
Was, door der Chariten konst
Zag hij ’s werelds lamp verschijnen,
Nu hij tot de reis ging pijnen.
Aura en Zefyrus beid’
Speurend, dat hij was bereid,
Als voorboden gingen zwieren,
Beekskens, blaadren deden beven;
Cupido haar volgde snel,
Om spelen ’t gewoonlijk spel.
Beiden, mensen ende Goden,
Haast vernamen, door dees boden,
Wat kwale hen overviel,
Tot beroering van hun ziel;
Maar eer zij konden ontvluchten
Dezen schutter, ’t pijnlijk zuchten,
Werden zij, in korter stond,
Van zijn pijlen wreed doorwond;
Gelijk ’t nachtegaaltjen jeugdig,
’t Welk, in ’t kwinkeleren vreugdig,
Onverziens zich vindt bezet
In deze vooglaars listig net,
Alzo dees vrijen, in orden,
Moesten Liefdes slaven worden
Jupiter, uit den Olimp,
Die voormaals, met spot en schimp,
Dezen jager ging begekken,
Moest nu Liefdes keten trekken;
Apollo, en Pluto rijk,
Mercurius, vol praktijk,
’t Moest al onder zijn juk buigen:
Mars moest Venus borsten zuigen,
Niet de rechter vol wijn,
Maar de slinke vol venijn;
Lyaeus, voor zijn zoete druiven,
Moest van Liefdes spijze kluiven;
’t Kind hield d’ overhand in ’t perk
Over mensen, Goden sterk,
Ving en schoot stadig vol kwalen,
’t Waar te lange om verhalen;
En, gelijk ’t vermoeide hart
’t Welk in strikken is verward,
En ’s jagers list is beproevig,
Schreiet bittre tranen droevig,
Alzo ook met tranen elk
Moest vervullen Venus’ kelk;
Deze schutter, naar zijn wensen,
Trefte Goden ende menshen.
Den tijd, die (steeds onvermoeid)
Gedurig voortvaart en spoeit,
Liet Hesperus zien, terwijlen
Cupido verschoot zijn pijlen;
D’avond dekte ’s werelds oog,
’t Weeldrig kind van Pafos vloog,
Om zijn moeder te verzellen,
En zijn avontuur vertellen;
Als Venus haar kind vernam,
Zij hem in haar armen nam.

Schrijver: Joost van den Vondel
Inzender: J.V., 10 november 2001


Geplaatst in de categorie: liefde

3.0 met 46 stemmen aantal keer bekeken 7.384

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)