inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1735 - 1813

poëzie (nr. 2.650):

De ploert.

Wijs: Ach hoe lekker is het zoenen.

A g n i e t.


Kijk daar gaat die grootse jongen!
Kaatjebuur! kijk over deur,
'k Heb mezelve daar bedwongen,
Dat 's de kleinzeun van de Fleur.
De oudjes leefden zo bedaardjes,
Pieter is een schand op straat,
Zie zijn hoed staat op drie haartjes,
En hij kijkt als een soldaat.

Misselijk zijn al zijn trekken
Hij mag stappen als een pauw.
Foei die rooie en blauwe plekken!
Lippen als lazuur zo blauw.
't Is net of er eens een regen
Puisten op zijn wezen viel,
'k Loof hij het te bleek gelegen
Kaatje! 't is zo'n slechte ziel.

K a a t j e.

Wel kwam jij me wat vertellen,
Had je dit dan maar gespaard,
Want hij slaat met zijn gezellen
Menigmaal de kreuple waard.
Hij kan zelf de wacht bedriegen,
't Is met hem geheel niet pluis,
Als de vledermuizen vliegen,
Krijgt hij vrouwvolk aan zijn huis

Laatst, daar wij nu van hem praten,
Kreeg 'k een reekning aan mijn huis.
Toen 'k de man had ingelaten,
Zei ik al: jij hebt abuis.
Maar de karel wist wel beter.
Oele! zij was net voor Piet.
'k Zag toen, hoe hij in Czaar Peter
Menig maaltje geven liet.

't Was veel meer als honderd gulden.
Kees de snijer zei dees dag,
‘ô Hij het zijn naars vol schulden
En zijn kleren zijn als rag.’
Nou pronkt hij met zijen kousen,
Die hij kocht bij Franse Lot.
ô Hij leent het geld van smousen,
Schielijk raakt achter slot.

Volks lieden-boek (1785)

Schrijver: Adriaan Loosjes
Inzender: Redactie, 19 april 2015


Geplaatst in de categorie: songtekst

4.0 met 1 stemmen aantal keer bekeken 434

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)