Mooi meisje, dat met koelwit bruidsgewaad
Mooi meisje, dat met koelwit bruidsgewaad
Verlangt te ontveinzen de heetdronkre gloed,
Die onbewust haar slankheid stralen doet
En uit de glans van 't haar en de ogen slaat,
Nu voelt ze alsof ze, een uitverkoorne, gaat,
Zij zij alleen, 't Geluk-zelf te gemoet:
Haar eigen huis, haar man, zo knap, zo goed,
Nobel en ridderlijk in woord en daad -
'K zie al om 't moe gezicht 't beginnend grijs;
Herinn'ring aan verloren paradijs
Zie 'k schem'ren in haar ogen: 't leven smeet
Haar weg, een leeg gedorste korenschoof;
Ik zie haar suf gejongd, gedweeë sloof,
Met uitgezakte buik, burgerlijk breed.
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -- - - - - - - - - - -
dit sonnet is het 7e sonnet in de cyclus: Bal
Brahman, deel I, p. 76(1919)
Schrijver: J.A. dèr MouwInzender: JM, 23 november 2002
Geplaatst in de categorie: vrouwen