LEVENSFILOSOFIE
Bij het ruisen van uw bomen
Leeft gij matig en tevreên;
Roept geen mensen om u heen,
Ziet uw gasten gaan of komen
Zonder leed of zonder lust –
Snoevende op uw wijze rust.
Gij beschimpt de kalverzeden...
'Eenzaamheid is ’t bangst verdriet:
Bomen – zegt gij – spreken niet.
Smaak uw groene eentonigheden!
Onder mensen, in de stad,
Is het leven, is mijn schat.'
'’t Buitenleven – lanterfanten!
IJdelheid – uw stadsgerucht!
’k Geef om mens, noch boom, noch lucht;
Ik leef bij mijn folianten:
Dat zijn vrienden waar en wijs;
In mijn cel is ’t Paradijs!'
'Paai! die Mädchen! bomen, mensen,
Boeken? – och, een aardig kind
Is mij boek en bloem en vrind,
Summum van mijn aardse wensen!
Waar het oog der liefde straalt
Is mijn hemel neergedaald!'
Bomenkweekers, wereldlingen,
Celbewoners, jongeliên,
In uw plaats, zou mij het spleen
Uit mijn jeugdig vel doen springen!
Toch roem elk zijn keuze vrij
Als de slimste; maar voor mij,
Om door ’t leven heen te komen,
Wijsheid zoekend met een lach,
Heb ik nodig dag aan dag,
Mensen, meisjes, boeken, bomen,
Vreugden, smarten, dwaasheên, dromen,
Zielestrijd en luit–akkoord,
Vriend en vijand, en zo voort,
Met nog twintig kleinigheden
Om mij telkens te vertreden.
Inzender: S.P., 4 september 2003
Geplaatst in de categorie: filosofie