Aan mijne kunstbroeders
Wie ijvrig werkt, om voor zijn huisgezin te waken,
Zijn tijd en vlijt besteedt, opdat het blijve in stand,
Kan echter altoos zich niet leggen aan de band,
Maar mag ook delen in onzondige vermaken.
'k Zal, voor een korte tijd, dan al mijn arbeid staken.
'k Haak om van honk te zijn; straks steken wij van land.
Kunstbroeders! zijt gegroet. Nu alle zorg aan kant;
'k Weet niet hoe 'k ras genoeg aan 't rijmen zal geraken.
Gij weet het is voor mij ene onbetaalbre pret;
Het is een kwaal, waarvan ik nooit wil zijn gered:
'k Zal weer beproeven of 't naar wens mij wil gelukken.
De roef der Goudse schuit is thans mijn Helicon;
De schipper, mijn Apol; de vaart, mijn hengstebron;
Dies vang ik aan... o Ramp! mijn potlood breekt aan stukken.
Inzender: Redactie, 18 juli 2024
Geplaatst in de categorie: literatuur