Een vers dat als een nachtkaars uitgaat
In een diligence zaten
Negen mensen bij elkaar;
't Was een dag van grote hitte,
En de lucht was drukkend zwaar.
Alles, wat die mensen zeiden,
Kwam zowat op 't zelfde neer:
Niemand hunner sprak tenminste
Anders dan van 't warme weer.
Naast een jonge dwaze dandy
Zat een onderofficier;
Nevens hem een rijzig zeeman,
Over die een rentenier.
Naast de rentenier een nufje,
Als een uitgeknipte prent,
En naast haar een burgerjuffrouw
Met een Amsterdams accent.
't Was een ruwe paardenkoper,
Die weer achter deze zat
En gewoon was, zó te spreken,
Of hij hoge ruzie had.
Aan zijn zijde een reizend hand'laar,
In zijn spreken razend vlug,
En daarnaast een rimp'lig bestje,
Bevend en gekromd van rug.
''t Is fameus!' zo spreekt de dandy,
En daarbij wordt uiterst net
Met twee vingers en twee duimen
't Kneveltje in de krul gezet.
''t Is fameus vandaag, meneren!
Étouffant is de atmosfeer!
Men gaat waarlijk languisseren
Naar wat vocht, - mijn woord van eer!'
'Ja!' zo antwoordt hem de zeeman,
En zijn dasknoop zit al laag,
Maar hij trekt die nog wat lager,
Tot zowat de streek der maag:
'Erger nog dan in Oostinje
Brandt de zon hier op je huid;
't Merg druipt weg uit al je knokkels,
't Pek loopt al de naden uit.'
'Ja, 't Is zeer warm,' zo zegt de man nu,
Die stil van zijn renten leeft,
En wiens hals een hoge heining,
Wit en helder, om zich heeft;
''t Is zeer warm,' vervolgt hij, - keurig,
Of 't zo naar de drukpers moet:
'Anders is de zon zo lieflijk,
Maar thans kwelt derzelver gloed.'
'Stel je voorr,' zo zegt de krijger,
Trekkend aan zijn kinnebaard, -
Hand'ling, waar een ernstig fronsen
Van het voorhoofd zich mee paart:
'Stel je voorr, 'k heb met zo'n hitte
Eens vijf uren gemarcheerd;
't Was wat! Maar in mijn carrière
Dient bepaald geobediëerd.'
'Nou maar,' spreekt de paardenkoper
Op zijn oude ruzietoon, -
En zijn pet, heel schuin gestoten,
Dekt zijn hoofd niet, maar zijn koon, -
'Nou maar, wat wou jullie praten!
'k Leg hier de verklaring af,
Dat ik eens een dag beleefd heb,
Dat een peerd geen schaduw gaf.'
''k Was op weg; ik wou wat schuilen
Achter 't peerd, maar ja! toen scheen -
't Is zo waar, als ik 't je zeg hoor! -
't Zonnelicht er dwars doorheen.'
''k Weet nog wel,'zegt nu het bestje,
En het bruine bovenvlak
Van haar hand loopt langs haar neus heen,
'Dat de mussen van het dak
Zo maar morsdood kwamen vallen
Toen ik nog een meiske was;
En het vee kreeg 's zomers koeken,
Want er stond geen spiertje gras.'
'Ja, enfin!' zo spreekt de hand'laar
In een snelle woordenvloed:
'Zie je? een glaasje grog van bessen,
Straks in 't Posthuis, dat doet goed.
Ik ben altijd reizend, zie je?
Nu, enfin, dan kent men dat.
Grog en Beiers, - prachtig! heerlijk!
Van dat Beiers, fris van 't vat!'
'Och!' zucht nu de burgerjuffrouw,
'Liefe mens! 'k ben sou verhit!
't Mot wel sijn, sou 'k haast geloufen,
Dat 'k sou an de sonsij sit.
Op Uws plaassie is 't nog beiter,
Maar hier sweit een mins zich doud;
'k Mot u seggen: van mijn handen
Loupt een plassie in me schout."
Van de hitte spraken allen, -
Maar die ene stijve nuf?
Wel, die zei daarbij maar telkens,
Met haar zakdoek waaiend: pf!
In meer dan éne zin, maar ook door dit besluit
Gaat dit verheven dicht gelijk een nachtkaars uit.
Inzender: Redactie, 10 mei 2021
Geplaatst in de categorie: jaargetijden
Ook ik heb dit op school geleerd. Wat geweldig dat het zo te vinden is, dank!
De eerste vier coupletten moest ik voor straf uit m'n hoofd leren,begin jaren vijftig.Teveel gekletst tijdens les nederlands w.s.
FS
(Dit gedicht ooit op school uit mijn hoofd geleerd, maar grotendeels weer vergeten)
Fijn om het weer terug te vinden na zeker zestig jaar.
Heel vaak dit voorgedragen toen ik een jaar of 16 was. Natuurlijk uit het hoofd en met de stemmen van de typetjes.
Ben blij dat ik het gevonden heb!
En dat gedaclameerd in alle klassen op mijn school. Vond het met alleen de eerste regel via google weer terug, erg leuk bedankt hoor.