Van ál de tranen, die mijn wanhoop schreide
Van ál de tranen, die mijn wanhoop schreide,
Zijn de allerdroefste voor mijzelve niet,
Doch voor uw ziel, die gij zo laf misleidde,
Uw arme ziel, die gij zo vals verried.
Gelijk een lam, dat, in een wilgenweide,
Tevreden graast, tot lokt een fluitelied
Van herders vijand naar de zompe-zijde
En 't lam zinkt weg, verraden door het riet; -
Zo liet ge uw ziel door de eigen lust verlokken
Uit liefdes weide, waar 't zo veilig was.
Dede' u de wilgen van mijn weemoed wrokken,
Vol teedre bloemen geurde er 't welig gras.
En zoetjes droeg, wen luidden de avondklokken,
Haar wel de herder vér van 't zwart moeras.
Inzender: Redactie, 3 april 2011
Geplaatst in de categorie: verdriet