Landelijke liefde II
Op de golven vindt de zon verstrooiing,
Langs basaltblokken en sloepen voor
Anker trekt de vloed een vage voor,
Zacht schuim spoelt tegen de stenen glooiing.
Achter moerbeiboomen ligt haar huis,
Een hardstenen, hoogbegroeide hoeve.
Door de moestuin naar de lage oever
Daalt een pad van blinkend schelpengruis.
In de gevelspits heeft zij haar kamer:
Schuins verloopt de zware bruine balk
Naar een muur van schilferende kalk.
Kamerrozen staan voor beide ramen.
'k Weet haar levenswijs: namiddags laat
Ligt zij stil in de omsloten zwoelte
En geniet zich in ontblote koelte,
Of verwisselt langzaam van gewaad.
Ik hoor tonen, ver, als door een kier;
Zit ze niet van Sylvia te zingen
Met die stem van herfst en schemeringen
Voor het langzaam en ontstemd klavier?
Wonder zou dit zijn: haar weer bezoeken,
'n Andre, of de vroegre weer te vinden:
Grillig droef of innig onverschillig.
Nam ze 't leven, wacht ze nog gewillig?
Ik zal het geluk maar liever zoeken
Achter de einder, in de verte, in den blinde.
Saturnus (1930)
Schrijver: Jan Jacob SlauerhoffInzender: Redactie, 6 mei 2018
Geplaatst in de categorie: liefde