EENZAAM OM MIJ ALLENTWEGEN
Eenzaam om mij, allentwegen,
is 't; geen mense en hore ik meer;
helder blinkt mijn ogen tegen,
hemelvast, het sterrenheer*.
Alles rust en niets en roert er,
in 't vereende* van de nacht:
wat ontwekt of wat ontvoert er
dan zo schielijk mijn gedacht?
'k Hore een wisse* tale spreken,
uit het eenzaam stergebied;
wonende in die wondere streken,
waakt ene ooge die mij ziet.
Schaars bekend, en haast vergeten,
van* des mensen hoge trots,
weest mij welkom in 't geweten,
wakende oge en stemme Gods!
Weest mij welkom, ondoorgronde
macht van hem die over mij,
om mij, in mij, te allen stonde,
waakt en staat mij helpend bij!
Weest mij welkom: ik gevoele
dat ik, zonder u, in al
't gene ik denke of ooit bedoele,
fale en immer falen zal.
Weest mij welkom, wakkere scharen
van de hoge hemelwacht;
welkom, 't levende openbaren
van die schijnbaar dode nacht.
Dood en is daar niets: al levend,
al bewegend, al bespraakt
is dat licht en leven gevend
werk van een die eeuwig waakt.
't Werk van God wil God verkonden:
dood van herten, wers* van steen,
is, die, zoveel schepselmonden
horend, doof is, hij alleen.
Eeuwig doof en blind te blijven,
willens* balling uit uw schoot,
God, wie zal 't in woorden schrijven,
't eeuwig wee van zulk een dood?
------------------------------------------------------------
het sterrenheer - de verzameling sterren
vereende - nare
wisse - zekere
van - door
wers van - erger dan
willens - moedwillig
Tijdkrans(1890)
Schrijver: Guido GezelleInzender: S.I., 25 december 2003
Geplaatst in de categorie: religie