Aan Betsy
Het heugt mij als de dag van gistren. Op het mos
In hartverovrend achteloze houding lag
Uw rijzige figuur, wijl de anderen het bos
Langzaam doordwaalden. 't Was een vreeslijk hete dag.
Gij hield mijn veldfles aan uw rozenlipjes, droog
Van 't lachen. Diep-gemoedlijk, als wen de avondklok
Door 't dal luidt, klonk het in uw keel. En zacht bewoog
Uw zoete strot zich op en neer bij elke slok.
Intussen leunde ik schilderachtig op de tronk
Eens duizendjaargen eiks en vroeg mij heimlijk, wat
Voor smaak wel 't lot had, dat het aan een veldfles schonk,
Wat dromend slechts mijn dichtermond genoten had.
O, ware 't noodlot niet alleen behept met koud
Verstand maar ook met warm gevoel, - uw poezle hand
Had plots de fles, zodra ze leeg was, door het woud
Gekeild, en op mijn lippen had uw mond gebrand.
Nu echter dronk ge alleen de fles leeg, onbewust,
Dat de inhoud nog al koppig was, - 't was witte port, -
En sloot uw loddrige oogjes dicht en sliep gerust. -
Nooit heb ik zóveel tranen op één dag gestort.
-----------------------------------------------
uit: Tijgerlelies (1851 - 1853)
Inzender: Redactie, 5 oktober 2024
Geplaatst in de categorie: idool