De bladerloze bomen
De bladerloze bomen, on-
gedurig en verlegen,
staan vechtende in de voorjaarswind,
en weg- en weêrgeslegen;
ze buigen, dat de grond opheft
en dat hun wortelpezen,
hoe vaste ook en hoe verre en die-
pe zijwaards ingevezen,
begeven moeten. ’t Zoeft alom
en ’t zucht. De takken tieren
lijk wolven, die verhongerd in
de wilde bossen zwieren.
Geen mussen meer, geen vogels, die ’t
bestaan een huis te nazen,
daarin zo menige onbekende
en boze gasten razen:
ze vluchten! ’t Is al eendlijkheid,
al woede, en wilde vlagen,
die, tegen ’t taaie takgebouw
vereend, hun wijsheid wagen,
en wijken moeten. Buigen maar,
gij bomen: eer veel tijden
zal ’t uitgewaaid en verder zijn
gevlucht, dat felle strijden.
----------------
nazen: naderen
Inzender: Redactie, 1 maart 2020
Geplaatst in de categorie: jaargetijden