Nachtlied
I
Ik schrijf U thans
Waar nog de avondglans
Nog nalicht; en van verre
Klokkentoon klinkt: waar langzaam aan
De koeien door de avond gaan
En opblinkt ster na sterre
O weten zoet
Dat gij nu doet
Naar mij, als ik, verlangen…
En de ogen heft, op eender uur
Naar ‘t eender vuur, om, gloed in gloed,
Te geven en te ontvangen.
En, onbewust
Waar alles rust
Het huis, het dorp, in duister
Strek ik de biddende armen uit
En kus, als kuste ik U mijn bruid,
Der heil’ge starren luister.
II
De vleermuis zwingt om ‘t donker huis,
Ik moet mijn venster sluiten
Reeds menig vlinder op de vlam
Van nachtlijk licht naar binnen kwam
Of gonsde voor de ruiten.
Hoe dicht is het kastanjeloof
Hoe geuren de seringen
Hoe gaat de krekel ginds in ‘t gras
Alsof de dag al komend was
Opnieuw aan ‘t zingen
En drinkend langs de geuren van
De blank-bloeiende bomen,
Denk ik: zou, voor de slaap mij vindt,
De vogel, die de nachten mint
Nog zingen komen?
Inzender: Redactie, 10 maart 2009
Geplaatst in de categorie: liefde