De Ziele, op haar zelve gelaten, bevindt hare nietigheid.
Zo dekt een donkre wolk het stralend zonnelicht,
Gelijk mijn Liefste nu zijn vriendlijk aangezicht;
Zo lang dat in mij scheen, slóeg mij het hart van vreugden,
Toen was ik sterk, en zong en sprong langs 't pad der deugden;
Maar nu zich eens verbergt die Goddelijke schijn,
Bevinde ik mij een worm, in stof en as te zijn.
Zo mij maar iets ontmoet, dat dwars legt in mijn gangen,
Voel ik de oude mens zich wringen als een slange.
Dan zet de vijand scherp met twijfel op mij aan,
En wijst mij weder langs de oude weg te gaan.
Hoe bange is mij te moede! en evenwel, ô Here,
Al smaakt het mij zo wrang, nog geef ik u de ere!
Gij doet zo recht en wel dat gij mij derven doet,
't Geen ik waardere, meer dan al des werelds goed:
Die straf past op mijn schuld en menigte van zonden,
Die ik van dag tot dag heb vast aaneen gebonden.
Schoon ik u dan, mijn God, noch zien noch voelen mag,
Zo houdt nochtans uw oog op mij de ganse dag;
Houd mij verborgen vast, dat ik u niet ontvluchte,
Maar in gelatenheid, met tranen en met zuchten
Mijn schuld bewene, en vast vertrouwe, dat uw dood
En dierbaar bloed mijn ziel zal lossen uit haar nood.
----------------------------------------
uit: Jesus en de ziel (1685)
Inzender: Redactie (H), 12 april 2024
Geplaatst in de categorie: religie