Nausikaa.
Het hoefgestamp der muilen mindet gij,
Zweepknal en ’t raatlen van de hoge wagen,
Wanneer met uwe maagden bij het dagen
Gij toog naar ’t strand om nieuwe wondren blij.
Bij ’t balspel toondet gij vorstin te zijn,
En groot te wezen als u dreigt gevaar,
Gij werd de zwerver van de zee gewaar
En zag zijn wezen, ondanks armoe-schijn.
Ik denk, dat nooit Odysseus heeft vergeten
Uw edel beeld en wat gij voor hem deed,
Toen hij getroffen door hartbijtend leed,
Uw deugd en schoonheid godlijk-echt mocht weten,
’t Is daarom, kind der schepen, dat ik zing,
Daar ik als hij vertrouwend tot u ging.
Onze Eeuw, jrg. 22 (1922)
Schrijver: Joannes ReddingiusInzender: Redactie, 24 april 2018
Geplaatst in de categorie: idool