inloggen
voeg je poëzie toe

Poëzie

1876-1931

poëzie (nr. 3.606):

De Planten

Des morgens als de dauw zijn vocht'ge wade
nog om de perken toegevouwen houdt,
staat reeds de hovenier met noeste spade
te werken in de grond, als groef hij goud.

Eerst moet hij ras de matten die haar dekten
terzij doen schuiven langs zijn druivenkas,
blij in de aanblik van de vroeg gewekten:
de rijpe trossen, zwellend achter 't glas.

Nu spit hij hier naast hoge chrysanthemen,
zoetgeurende asters en de zonnebloem,
Voor wie ooit bogen zoveel diademen?
Maar hij zwoegt voort en taalt niet naar de roem.

Want straks als in zijn tuin de kopers komen
moet alles proper zijn aan pad en plant,
en 't blozend ooft moet gloren aan de bomen
of 't zo geschonken werd uit open hand.

Schrijver: Aart van der Leeuw
Inzender: Sienie, 29 april 2019


Geplaatst in de categorie: werk

3.0 met 14 stemmen aantal keer bekeken 2.600

Er zijn nog geen reacties op deze inzending.


Geef je reactie op deze inzending:

( vink aan als je niet wilt dat je e-mailadres voor anderen in beeld verschijnt)