Mol
Voorzichtig proeft hij, snuffelt hij
van de zoele voorjaarslucht:
vanwaar komt de wind?
Lauwzachte, weeïge geuren,
van warme mest, pas uitgereden,
laten zich vervoeren
door een zachte westenwind.
Intens buitelen de kieviten:
zwartwit en slordig vliegend
vervullen ze nu de morgenlucht,
met hun heldere kreten
van een duidelijk verlangen.
Ik ruik wel duizend geuren,
joggend langs een stille sloot,
terwijl de ochtendzon
een paar vroege spinnewebben
speels flonkerend laat schitteren,
in een gouden licht.
Daar, diep vanonder de malse klei
neemt een sterke, ijverige mol,
met zijn krachtige gegroefde poten,
- alsof hij Atlas zelve is - ,
de rulle, vette aarde op zijn schouders,
en duwt de vruchtbare kluiten
naar boven, naar de warmte,
naar de kracht van de zon.
Geplaatst in de categorie: jaargetijden