Bassin aux nymphéas
In onze adem, zwaar en stil,
verstikkend als een klamme nacht,
stapelen wolken zich dicht opeen,
de lucht zwelt loom en zwanger
van het onweer dat nog wacht.
Daar, in dat door God verlaten dorp,
schuurt de wind de schrale muren,
waait hij over lege flessen heen,
en met één geruisloze donderslag
splijt Hij mijn hemel aan de einder.
Als de schimmen van een feest
blijven glazen achter zwijgend staan,
vol van dronken stemmen die
de lange tafel zacht bekleden
met warme, kerszoete waan.
Ik proef de zilte smaak van jou,
tranen drijvend op mijn huid,
terwijl vuren weigeren te doven,
en woorden smeulen in de nacht,
nog ongesproken, brandend luid.
In die zwoele, stille hoop
raakten wij elkaar nog aan,
niet alleen, nooit echt alleen,
want in de bliksem, helder wit,
hebben we elkaar verstaan.
Jouw adem, blauw en roze,
danste licht als morgendauw
op Monets groene lelieblad,
en in die fluisterende nevel
hoorde ik je, zoet en trouw.
Zoals de alcohol vervliegt
uit ons Parijse nagerecht,
zouden wij nog eeuwig dansen,
als dronken schimmen in de nacht,
gevangen in een weemoedige tango.
En toen, nog aangeschoten
van jouw woorden, jouw bestaan,
regen wij zinnen aan elkaar,
zoals Monets bladeren drijven
op een vijver zonder waan.
Daar, verloren in de nacht,
stroomden woorden zonder oevers,
en met een waanzinnige vaart
joegen wij de waterval tegemoet—
verloren, en voorgoed elkaar.
Geplaatst in de categorie: afscheid