Fado
Zij kermt aan haar keten
De schakels van roest
Als een hond in zijn hok
En sleept de zonde mee
Het struikelblok
Met geheven kin hurkt ze in slijk
Zweren op de dij
Een vernestelde lok
Ze huilt en huivert blij
Zij wil los
De huig is een gloeiende klepel
De stem een windorgel in het deurgat
Pulp en zaagsel kleven aan de tong
Zij zingt met opzet vals
Maar dan stroopt ze het vel
Ademt ruim, de ruis dooft
Wuift de leeuwentemmer uit
In zijn eigen nat gaar gestoofd
Nu ligt ze naakt in een duinpan
Sluipschutters achter helmgras
Haar lied is sprankelend grijs
Geplaatst in de categorie: vrouwen